czasowniki 31-38

 0    8 词汇卡    grzegorzchmielewski6
下载mp3 打印 检查自己
 
问题 答案
iść
开始学习
gaan, ging, gingen, zijn gegaan
wyzdrowieć
开始学习
genezen, genas, genazen, zijn/hebben genezen
cieszyć się
开始学习
genieten, genoot, genoten, hebben genoten
dawać
开始学习
geven, gaf, gaven, hebben gegeven
wlewać
开始学习
gieten, goot, goten, hebben gegoten
ślizgać się
开始学习
glijden, gleed, gleden, zijn/hebben gegleden
błyszczeć
开始学习
glimmen, glom, glommen, hebben geglommen
kopać
开始学习
graven, groef, groeven, hebben gegraven

您必须登录才能发表评论。