→ Lekcja 7-8 →开始学习 /下载MP3 Flashcards

问题		答案
siadać/usiąść do stołu 开始学习		aan tafel gaan ging, gingen, (z) gegaan
siedzieć przy stole 开始学习		aan tafel zitten zat, zaten, (h) gezeten
ziemniak 开始学习		de aardappel de(m) pl. aardappelen/s
odcedzić 开始学习		afgieten goot af, gooten af, (h) afgegoten
truskawka 开始学习		de aardbei de(m/v), pl. aardbeien
rozliczać się/zapłacić 开始学习		afrekenen rekende af, rekenden af, (h) afgerekend
doprawić 开始学习		afsmaken smaakte af, smaakten af, (h) afgesmaakt
alkohol 开始学习		de alcohol de(m), pl. alcoholen
szarlotka 开始学习		het appelgebak het
kolacja 开始学习		het avondeten het
banan 开始学习		de banaan de(m/v) pl. bananen
kubek 开始学习		de beker de(m) pl. bekers
dojrzały ser 开始学习		de belegen kaas de(m) pl. kazen
sposób przygotowania 开始学习		de bereidingswijze de(m/v) pl. bereidingswijzen
sztućce 开始学习		het bestek het
zamawiać 开始学习		bestellen bestelde, bestelden, (h) besteld
posypywać, posypać(czymś) 开始学习		bestrooien (met) bestrooide, bestrooiden, (h) bestrooid
befsztyk 开始学习		de biefstuk de(m) pl. biefstukken
piwo 开始学习		het bier het.pl bieren
gorzki, gorzko 开始学习		bitter
kartka, arkusz 开始学习		het blad het, pl. bladen
liść; płatek 开始学习		het blad het, pl. bladeren
puszka 开始学习		het blik het, pl. blikken
paragon 开始学习		de bon de(m), pl. bonnen
lista zakupów 开始学习		de boodschappenlijst de (m/v) pl. boodschappenlisten
talerz 开始学习		het bord het, pl. borden
kostka rosołowa 开始学习		het bouillonblokje het, pl. bouillonblokjes
patelnia 开始学习		de braadpan de(m/v) pl. braadpannen
przynosić, przynieść 开始学习		brengen bracht, brachten, (h) gebracht
pieczywo i wyroby cukiernicze 开始学习		brood en gebak
pieczarka 开始学习		de champignon de(m) pl. champignons
około 开始学习		circa
cytryna 开始学习		de citroen de(m/v) pl. citroenen
natychmiast, momentalnie, niezwłocznie, od razu 开始学习		dadelijk
(po) sprzątać ze stołu 开始学习		de tafel afruimen rumide af, rumiden af, (h) afgeruimd
nakrywać/nakryć do stołu 开始学习		de tafel dekken dekte, dekten, (h) gedekt
nakrywać/nakryć stół do kolacji 开始学习		de tafel voor het avondeten dekken dekte, dekten, (h) gedekt
wgłębienie, wgniecenie 开始学习		de deuk de (m\v), pl. deuken
dieta 开始学习		het dieet het, pl. dieten
mrożony 开始学习		diepvries
rzecz 开始学习		het ding het, pl. dingen
pudełko, opakowanie kartonowe 开始学习		de doos de(m\v), pl. dozen
napój 开始学习		de drank de(m) pl. dranken
wino wytrawne 开始学习		de droge wijn de(m)
odwaga 开始学习		de durf de(m)
Smacznego! 开始学习		Eet smakelijk!
zastawa 开始学习		het eet gerei het
łyżka stołowa 开始学习		de eetlepel de(m), pl. eetlepels
jajko 开始学习		het ei het, pl eieren
proszona kolacja, przyjęcie 开始学习		het etentje het, pl. etentjes
zobaczymy, spójrzmy, popatrzmy 开始学习		even kijken
kandydat do organizacji studenckiej 开始学习		de feut de (m\v), pl. feuten
(u)tłuc 开始学习		fijnstampen stampte fijn, stampen fijn, (h) fijngestampt
butelka 开始学习		de fles de(m/v) pl. flessen
Fuj! 开始学习		Foei!
frytki 开始学习		de Frietjes de(pl.)
mięso mielone w panierce w formie kiełbaski 开始学习		de frikandel de(m/v) pl. frikandellen
owoce 开始学习		het fruit het
zrumienić 开始学习		fruiten fruitte, fruitten,(h)gefruit
gotowy, miękki Przygotowując jedzenie 开始学习		gaar
gotować, aż będzie miękkie 开始学习		gaar koken kookte, kookten, (h) gekookt
krewetka 开始学习		de gamba de(m)
wyroby cukiernicze; ciasto 开始学习		het gebak
smażony 开始学习		gebakken
mięso mielone 开始学习		het gehakt
ser kozi 开始学习		de geitenkaas de(m), pl. geitenkazen
wierzyć; sądzić 开始学习		geloven geloofde, geloofden, (h) geloofd
mielony 开始学习		gemalen
marynowany 开始学习		gemarineerd
wędzony 开始学习		gerookt
szklanka; kieliszek 开始学习		het glas het, pl. glazen
złotobrązowy, (na) złoto-brązowo 开始学习		goudbruin
gram 开始学习		de gram de, pl. grammen
Grecki 开始学习		Grieks
warzywa 开始学习		de groente de(v), pl. groenten/groentes
wymiaszane warzywa 开始学习		het groentemengsel het, pl. groentemengsels
warzywa i owoce 开始学习		groenten en fruit
mleko półtłuste 开始学习		de halfvolle melk de(m/v)
ostry, (na) ostro 开始学习		heet
głód 开始学习		de honger de(m)
być głodnym 开始学习		honger hebben had, hadden, (h) gehad
miód 开始学习		de honing de(m)
sos miodowo-tymiankowy 开始学习		de honing-tijmsaus de (m/v), pl. honing-tijmsauzen
danie główne 开始学习		het hoofdgerecht het, pl. hoofdgetechten
mieć nadzieje 开始学习		hopen hoopte, hoopten, (h)gehoopt
domowej roboty 开始学习		huisgemaakt
lody 开始学习		het ijs
w krążki 开始学习		in ringen
składnik 开始学习		ingrediënt het, pl. ingrediënten
dżem 开始学习		de jam de(m/v), pl. jammen
ależ tak, tak 开始学习		jawel
Ależ tak! 开始学习		Jawel hoor!
swędzenie 开始学习		de jeuk de(m)
olbrzym 开始学习		de joekel de(m), pl joekels
ser młody 开始学习		de jonge kaas de(m), pl. kazen
jarzmo 1 używany dawniej drewniany zaprząg dla bydła roboczego; 2. ciężar, brzemię, niewola 开始学习		het juk pl. jukken
karton 开始学习		het karton het, pl. kartons
wybór 开始学习		de keus de(m/v), pl. keuzen
wybierać, wybrać 开始学习		kiezen koos, kozen, (h)gekozen
kilogram 开始学习		de kilo de, pl. kilo's
filet z piersi kurczaka 开始学习		de kipfilet de(m), pl kipfilets
pierś z kurczaka 开始学习		de kippenborst de(v), pl kippenborsten
klient 开始学习		de klant de(m), pl. klanten
czosnek 开始学习		de knoflook de(m)
ząbek czosnku 开始学习		de knoflookteen de(m/v) pl. knoflooktenen
kawa z dużą ilością mleka 开始学习		de koffie verkeerd de(m), pl. koffies verkeerd
śmietanka do kawy 开始学习		de koffieroom de(m)
kminek 开始学习		de komijn de(m)
ogórek 开始学习		de komkommer de(m/v) pl. komkommers
garnek 开始学习		de kookpan de(m/v), pl. kookpannen
filiżanka 开始学习		het kopje het, pl. kopjes
skrzynka 开始学习		het krat het, pl. kratten
zioło, przyprawa ziołowa 开始学习		het kruid het, pl. kruiden
pocałunek 开始学习		de kus de(m), pl. kussen
kuracja 开始学习		de kuur de(m/v), pl. kuren
ćwierć 开始学习		het kwart het, pl kwarten
gotować dosł.: pozwolić się gotować 开始学习		laten koken liet, lieten, (h)geloten
pasztetowa, wątrobianka 开始学习		de leverworst de(m/v), pl leverworsten
delikatnie, delikatny 开始学习		licht
limonka 开始学习		de limoen de(m/v), pl limoenen
sos limonkowy 开始学习		de limoensaus de(m/v), pl. limoensauzen
litr 开始学习		de liter de(m), pl liters
przygotowywać/przygotować posiłek 开始学习		maaltijd bereiden / maaltijd klaarmaken bereidde, bereidden, (h) bereid / maakte klaar, maakten klaar, (h)klaargemaakt
chudy, chudo 开始学习		mager
mleko chude 开始学习		de magere melk de(m/v)
majonez 开始学习		de mayonaise de(v)
karta dań, menu w restauracji 开始学习		de menukaart de(m/v), pl. menukaarten
nóż 开始学习		het mes het, pl. messen
łagodny, łagodnie 开始学习		mild
woda mineralna 开始学习		het mineraalwater
móc Mieć pozwolenie 开始学习		mogen mocht, mochten, (h)gemogen
małż 开始学习		de mossel de (m/v), pl mosselen/mossels
musztarda 开始学习		de mosterd de(m)
wróbel 开始学习		de mus de(m/v), pl mussen
deser 开始学习		het nagerecht het, pl nagerechten
Ależ nie! 开始学习		Nee hoor!
nos 开始学习		de neus de (m), pl neuzen
bezalkoholowy 开始学习		non- alcoholisch
orzech 开始学习		de noot de(m/v), pl. noten
kelner 开始学习		de ober de(m), pl obers
moment 开始学习		het ogenblik het, pl. ogenblikken
olej, oliwaa 开始学习		de olie de(m/v)
oliwka owoc 开始学习		de olijf de(m/v), pl. olijven
oliwa 开始学习		de olijfolie de(m/v)
być na diecie 开始学习		op dieet zijn was, waren, (z)geweest
na małym ogniu 开始学习		op een laag vuur
skończyć się 开始学习		op zijn was, waren, (z)geweest
podawać 开始学习		opdienen diende op, dienden op, (h) opgediend
wypić do końca 开始学习		opdrinken drank op, dranken op, (h)opgedranken
zjeść do końca 开始学习		opeten at op, aten op, (h) opgegeten
ser stary dojrzały 开始学习		de oud belege kaas de(m) pl. kazen
opakowanie, paczka 开始学习		het pak het, pl. pakken
garnek 开始学习		de pan de(m/v), pl. pannen
papryka w postaci proszku 开始学习		het paprikapoeder
makaron 开始学习		de pasta de (m), pl. pasta's
frytki 开始学习		de patat de(m/v)
gruszka 开始学习		de peer de(m/v), pl. peren
pieprz 开始学习		de peper de(m)
za kilogram 开始学习		per kilo
strąk, łupina 开始学习		de peul de(m/v), pl. peulen
płacić kartą; wybierać pieniądze z bankomatu 开始学习		pinnen pinde, pnden, (h) gepind
sadzawka; kałuża 开始学习		de poel de(m), pl poelen
kot 开始学习		de poes de(m/v), pl poezen
słoik 开始学习		de pot de(m), pl. potten
Na zdrowie Toast 开始学习		Proost
kufel 开始学习		de pul de (m/v), pl. pullen
rachunek 开始学习		de rekening de(v), pl. rekeningen
olbrzym, wielkolud 开始学习		de reus de(m), pl. reuzen
ryż 开始学习		de rijst de(m)
pierścień, pierścionek, obrączka, kółko, krążek 开始学习		de ring de(m), pl. ringen
czerwona papryka 开始学习		de rode peper de(m)
(wy)mieszać 开始学习		roeren roerde, roerden, (h) geroerd
zamroczenie, odurzenie 开始学习		de roes de(m), pl. roezen
śmietana 开始学习		de room de(m)
wino różowe 开始学习		de rosé de(m), pl. rosés
Rosjanin 开始学习		de Rus de(m), pl. russen
kłótnia 开始学习		de ruzie de(v), pl. ruzies
sałatka 开始学习		de salade de(m/v), pl. salades
sok 开始学习		het sap het, sappen
sos 开始学习		de saus de(m/v), pl. sauzen
miska, taca 开始学习		de schaal de(m/v), pl. schalen
obierać, obrać 开始学习		schillen schilde, schilden (h) geschild
ostry 开始学习		scherp
flądra 开始学习		de schal de(m), pl. schallen
serwetka 开始学习		het servet het, pl. servetten
sok pomarańczowy 开始学习		het sinasappelsap het, pl. sinaasappelsappen
bita śmietana 开始学习		de slagroom de(m)
Smacznego 开始学习		Smakelijk eten!
przekąska 开始学习		de snack de(m), pl. snacks
(po)kroić (w) 开始学习		snijden (in) sneed, sneden, (h)gesneden
słodycze 开始学习		de snoep de(m)
słodycze i przkąski 开始学习		snoep en snacks
szczypta 开始学习		het snufje
zupa 开始学习		de soep de(m/v)pl. soepen
przyprawa 开始学习		de spacerij de(v), pl. spacerijen
karta dań 开始学习		de spijskaart de(m/v), pl. spijskaarten
kapusta chińska 开始学习		de spitskool de(m/v), pl. spitskolen
tłuc 开始学习		stampen stampte, stampten, (h)gestampt
ziemniaki ugniecione z warzywami 开始学习		de stamppot de(m), pl. stamppotten
sztuka; kawałek 开始学习		het stuk het, pl. stuks
kawałeczek, sztuczka 开始学习		het stukje het, pl. stukjes
zastawa 开始学习		het tafelgerei
obrus 开始学习		het tafellaken het, pl. tafellakens
pod włos 开始学习		tegen de vleug
herbata 开始学习		de thee de(m)
łyżeczka 开始学习		de theelepel de(m), pl. theelepels
tymianek 开始学习		de tijm de(m)
dodawać(do), dodać(do) 开始学习		toevoegen (bij) voegde toe, voegden toe, (h) toegevoegd
pomidor 开始学习		de tomaat de(m/v), pl. tomaten
zupa pomidorowa 开始学习		de tomatensoep de(m/v), pl. tomatensoepen
łasy na 开始学习		tuk op
cebula 开始学习		de ui de(m), pl. uien
zupa cebulowa 开始学习		de uiensoep de(m/v), pl. uiensoepen
porządnie; dużo 开始学习		uitgebreid
wyciskać, wycisnąć 开始学习		uitpersen perste uit, persten uit, (h) uitgeperst
wegetariański, po wegetariańsku 开始学习		vegetarisch
zapominać, zapomnieć 开始学习		vergeten vergat, vergaten, (h/z) vergeten
rozgrzewać, rozgrzać 开始学习		verhitten verhitte, verhitten, (h), verhit
sprzedawczyni 开始学习		de verkoopster de(v), pl. verkoopsters
sprzedawca 开始学习		de verkoper de(m), pl. verkopers
świeży, świeżo 开始学习		vers
ryba 开始学习		de vis de(m), pl. vissen
potrawa rybna 开始学习		het visgerecht het, pl. visgerechten
mięso 开始学习		het vlees het, pl. vlezen
mięso i wędliny 开始学习		vlees en vleeswaren
potrawa mięsna 开始学习		het vleesgerecht pl. vleesgerechten
wędliny 开始学习		de vleeswaren de pl.
kierunek włosów 开始学习		de vleug de(m/v)
szybki, szybko 开始学习		vlug
naród; lud 开始学习		het volk het, pl. volken/volkeren
mleko tłuste 开始学习		de volle melk (m/v)
przystawka 开始学习		het voorgerecht pl. voorgerechten
widelec 开始学习		de vork de(m/v),.pl. vorken
Ależ tak! 开始学习		Wel hoor!
chcieć, pragnąć, życzyć 开始学习		wensen wenste, wensten, (h) gewenst
wiedzieć 开始学习		weten wist, wisten, (h) geweten
wino 开始学习		de wijn (m)
ocet winny 开始学习		de wijnazijn de(m)
sos winny 开始学习		de wijnsaus de(m/v), pl. wijnsauzen
chcieć 开始学习		willen wilde/wou, wilden/wouden, (h) gewild
reszta, drobne 开始学习		het wisselgeld
kiełbasa 开始学习		de worst de(m/v), pl. worsten
marchew 开始学习		de wortel de(m), pl. wortels/wortelen
jogurt 开始学习		de yoghurt de(m)
łagodny 开始学习		zacht
torba, torebka papierowa lub foliowa 开始学习		de zak de(m), pl. zakken
łosoś 开始学习		de zalm de (m), pl. zalmen
filet z łososia 开始学习		de Zalmfilet de(m), pl. zalmfilets
zachowywać się spokojnie 开始学习		zich koest houden
słodki 开始学习		zoet
wino słodkie 开始学习		zoete wijn de(m)
słony 开始学习		zout
sól 开始学习		het zout
nabiał 开始学习		zuivel de(m)/het
kwaśny 开始学习		zuur
gorzki 开始学习		bitter

Lekcja 7-8

您必须登录才能发表评论。

更多