1. voorzichtig
Wees voorzichtig met dat.
De oude man stak voorzichtig de straat over.
Wees voorzichtig op de weg naar huis.
Rijd voorzichtig.
Wees voorzichtig!
Wees voorzichtig bij het openen van het pakje, om het snoepbeertje niet te beschadigen.
Je moet voorzichtig zijn geen verkoudheid op te lopen.
De straat is een ijsbaan, wees voorzichtig.
Voorzichtig!
We moeten heel voorzichtig zijn.
Men is nooit te voorzichtig.
荷兰人 单词“cautious“(voorzichtig)出现在集合中:
Top 300 adjectives in Dutch 201-250engels chapter 3 voca 12000 Most Used Dutch Words (1/2)