1. oren
Konijnen hebben lange oren.
Ik hoor met mijn oren.
Ze draagt ringen aan haar oren.
Je lieflijke stem klonk me zeer aangenaam in de oren.
Hij kon zijn oren niet geloven.
Hij zit tot over zijn oren in de schulden.
We zien met de ogen en horen met de oren.
Dat liedje klinkt mij bekend in de oren.
Het was zo koud, dat mijn oren pijn deden.
Kies een vrouw met de oren, niet met de ogen.
Ik heb maar een mond, maar wel twee oren.
Muren hebben oren, papieren schuifdeuren hebben ogen.
Haar stem klinkt nog in mijn oren.
Joe is tot over zijn oren verliefd op dat meisje.
Wij horen muziek met onze oren.