1. stoel
Deze stoel is lelijk.
Dit is de stoel van Kenji.
Neem de andere stoel!
Deze stoel moet gerepareerd worden.
Het ligt onder de stoel.
U mag op de stoel gaan zitten.
De stoel staat dicht bij de deur.
Waarom hebt ge hem met een stoel geslagen?
Waar ligt mijn kladblok? "Het ligt op de stoel."
Dit is een gemakkelijke stoel.
Er was niets in de kamer, behalve een oude stoel.
Wat heeft deze stoel hier te zoeken?
Uw stoel lijkt op die van mij.
Ik hou van die stoel.
Ik vraag u mij een stoel te brengen.