1. koken
Laat Bob koken.
Bij de rijken leert men sparen, bij de armen koken.
Wat zijn jullie aan het koken?
Ik wist niet dat ge zo goed kondt koken.
Wie begonnen is met koken, loopt beter niet weg van het vuur.
Mijn hobby is koken.
Daar mijn moeder vandaag ziek is, zal mijn vader koken.
Zij is gek op koken.
Wat koken jullie?
Ik heb u nooit zien koken. Kunt gij werkelijk iets klaarmaken?
Mijn moeder is bezig het avondeten te koken.
Ik ben niet van plan om voor twintig man te koken.
De afzuigkap is stuk, daardoor verspreidt de vettige wasem van het koken zich nu door de hele keuken.
Heb jij leren koken of zo?
Ik ben gewoon om voor mezelf te koken.
荷兰人 单词“烹饪“(koken)出现在集合中:
Vrijetijdsactiviteiten (f.pl.) in het Chinees2. keuken
In de keuken.
Vanuit de hal kun je naar de woonkamer, de keuken en de wc, of met de trap naar boven, waar de slaapkamers en de badkamer zijn.
De afzuigkap is stuk, daardoor verspreidt de vettige wasem van het koken zich nu door de hele keuken.
Ik heb mijn moeder de keuken helpen kuisen.
Het heeft vier poten, is van hout en staat in de keuken.
Hij vond zijn vader liggend in de keuken.
Mijn moeder neuriede voor zichzelf terwijl ze in de keuken het eten klaarmaakte.
Ik hou niet van de Franse keuken.
Er zijn 3 slaapkamers, een keuken, een eetkamer, een salon en een badkamer.
Hij hoorde een geluid uit de keuken.
Ze verplichtte haar in de keuken te eten en zonder ophouden te werken.
De Chinese keuken is niet slechter dan de Franse.
Dat is mijn keuken.
In de keuken riekt iets aangebrand.
Zij is niet in de keuken en ook niet in de zitkamer.