1. prachtig
Een prachtig uitzicht.
In de herfst is de maan prachtig.
De zon aan de horizon is prachtig.
Meid, wat heb je toch prachtig haar.
Zijn nieuwe auto is prachtig.
Zwitserland is een prachtig land, dat een bezoek verdient.
Hij keek door het etalagevenster en zijn ogen werden groot toen ze op een prachtig zwart pak vielen, en zijn ogen werden nog groter toen hij het prijskaartje van 3.000.000,99 BYR opmerkte.
Alhoewel herhalend, toch een prachtig verhaal!
Het weer was prachtig.
Wat een prachtig weer.