1. gebraden
De gebraden kippen vliegen je niet in de bek.
Het vlees is goed gebraden.
2. bakken
bakte. bakten. gebakken
bakken, bakte, gebakken. Grootmoeder bakte heerlijke wafels voor ons. De bakker heeft weer lekker vers brood gebakken.
Het is buiten zo warm dat je een ei kunt bakken.
3. rooster
4. gebakken
Ik proefde van de cake die ze gebakken had.