1. Stel
Stel nooit uit tot morgen wat je overmorgen kunt doen.
Stel hem niet teleur.
Stel alleen vragen die zijn te beantwoorden met "ja" of "nee".
Stel u voor dat ge begint te hikken en niet meer kunt ophouden.
Ik stel voor dat we het werk stoppen voor vandaag.
Hij heeft een stel spannende detectives geschreven.
Stel u voor dat iedereen Esperanto kent; hoe zou dat internationale reizen vergemakkelijken?
Stel me eens voor aan een of ander knap meisje.
Ik stel voor dat we thuisblijven en tv kijken.
Wat een vragen stel je me!