1. ieder
Hij gaf ieder een pen.
Een grote sneeuwschuiver maakt ieder uur de schaatsbaan vrij van sneeuw.
Hij schrijft zijn ouders in ieder geval minstens een brief per maand.
Ieder het zijne.
Ieder houdt iets anders voor waar, maar er is maar één waarheid.
De organisatie organiseert ieder jaar een stuk of wat ontmoetingen van vrijwilligers die de deuren langs gaan om Friese boeken te verkopen.
Ieder van ons is als de maan: we hebben allemaal een donkere kant, die we nooit laten zien.
Ieder molecuul in ons lichaam heeft een unieke vorm.
Ik ben tegen ieder soort oorlog.
Ieder eenzaam mens is eenzaam door zijn angst voor de mensen om hem heen.
Het aantal studenten dat naar het buitenland gaat studeren groeit ieder jaar.
De wijze is vrij van ieder vooroordeel.
Maak dat je hier wegkomt! Ieder van jullie!
Gelukkige gezinnen lijken alle op elkaar, ieder ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen wijze.
Niets op de wereld is zo eerlijk verdeeld als het verstand: ieder meent dat hij er genoeg van bezit.