1. kat
Mijn kat heeft zonnebrand.
Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.
De muis komt niet zelf naar de kat.
Zij leven met elkaar als kat en hond.
Maak geen slapende kat wakker.
De koe zegt "boe", de haan zegt "kukelekuu", het varken zegt "knor", de eend zegt "kwak" en de kat zegt "miauw".
Een tijger is groter en sterker dan een kat.
Observeer uw kat en ge zult ze leren kennen.
Ze zijn kat en hond voor elkaar.
De kat heeft graag vis, maar maakt niet graag zijn poten nat.
Een kat in benauwdheid maakt rare sprongen.
Mijn kanarie is door een kat gedood.
Wie zal dan voor uw kat zorgen?
Een kat komt altijd op z'n pootjes terecht.
Ik hoor een kat aan het venster krabben.
荷兰人 单词“Kaz“(kat)出现在集合中:
Hausdéieren (n.pl.) op Hollännesch