1. blij
Ben je blij?
Kom naar Transkarpatië, we zullen blij zijn u te ontvangen, we zullen u onthalen met zelfgestookte wodka en varkensvet in chocolade!
Oleg is blij dat iemand van hem houdt.
Bob was heel blij.
Je kan je niet inbeelden hoe blij ze was.
Ik word er blij van als ik geld uitgeef aan boeken.
Ik was blij met haar onverwacht bezoek.
George is arm maar altijd blij.
Blij zijn zij die van bloemen houden.
Zijn ouders waren blij dat in zijn examen geslaagd was.
Ik was blij haar stem te horen, maar haar eerste zin was: "Ik dacht al dat ge mij vergeten waart."
Maak je geen zorgen, wees blij!
Ze zou al heel blij zijn als haar ouders haar iets vrijer lieten.
Kijk eens aan. Wat een geweldige cadeautjes! Wat ben ik blij!
Ik heb blij uitgekeken naar uw komst.
2. gelukkig
We zijn gelukkig.
Gelukkig Nieuwjaar!
Nu is er gelukkig een overvloed aan Esperantomateriaal op het Internet.
Gelukkig was er een Armaniwinkel vlak bij het steegje waar Dima had geslapen.
Hij was gelukkig, hoewel ook arm.
Ze is altijd gelukkig als haar kleinzoon bij haar is.
Gelukkig kon ik weken later met mijn kinderen bellen.
Gelukkig raakte geen van de passagiers gewond.
We zijn nooit even gelukkig of ongelukkig als we onszelf indenken.
Hij was gelukkig om zijn droom te hebben waargemaakt.
De mijnwerker vroeg de geest uit de lamp om een gelukkig leven.
Mijn wonde is gelukkig snel aan het verdwijnen.
Als we maar eens ophielden met het proberen om gelukkig te zijn dan zouden we een zeer goed moment kunnen doorbrengen.
Gelukkig vonden wij een ontsnappingsweg.
Als je alles overweegt, is mijn vaders leven wel een gelukkig leven geweest.
荷兰人 单词“felice“(gelukkig)出现在集合中:
Aggettivi - Eigenschappen