1. bureau
Ik ben maar één werkdag weggeweest vanwege een verkoudheid en er liggen stapels papier op mijn bureau.
Ik maakte een bureau van hout.
Waarom zit je onder het bureau?
Ik heb een briefje op mijn bureau gevonden, maar ik weet niet van wie het is.
Je horloge ligt op het bureau.
Dit is mijn bureau.