1. staren
Terwijl ze het pak voor Dima haalde, merkte de verkoopster op dat hij bloedvlekken op zijn overhemd had, en kon er alleen maar geschokt naar staren.
2. blik
Nou... zuchtte Dima, keerde zich vervolgens naar de verkoopster en wierp haar een moordzuchtige blik toe, "ik geloof dat ik nu geen keus heb..."
Ik heb niets om het blik te openen.
Zij wendde de blik af.
Uw zuster heeft een adellijke blik, net een prinses.