1. tellen
Hij kan niet tellen.
Ik kan tot duizend tellen
We hebben meer klanten dan we kunnen tellen.
Ze is twee jaar oud en kan al tellen tot honderd.
Er staan zoveel sterren aan de hemel, ik kan ze niet allemaal tellen.
Het is gemakkelijk getallen samen te tellen met een rekenmachine.
Mijn zoon kan al tot honderd tellen.
Er zijn drie verschillende soorten mensen op de wereld: zij die kunnen tellen en zij die dat niet kunnen.
Alle deelnemers hopen dat voor het jaareinde Tatoeba een miljoen zinnen zal tellen.
荷兰人 单词“compter“(tellen)出现在集合中:
frans voca h hoofdstuk3Frans H3, Bron HFra h3 nl-fr H