1. gebroken
Het is hij, die het venster gisteren gebroken heeft.
De vleugel van de vogel was gebroken.
Wie heeft dit gebroken?
Mijn hand is warschijnlijk gebroken.
Een vriend van mij is laatst uitgegleden over een autootje dat zijn zoon had laten slingeren op de trap en heeft toen zijn grote teen gebroken.
De röntgenfoto toonde twee gebroken vingers.
De arme man heeft een gebroken hart.
De kabel is gebroken door de belasting.
Door onhandigheid heeft ze een vaas gebroken.
Ik heb de gebroken theekopjes vergoed.
Hij heeft een ongeluk gehad en zijn been gebroken.
Ze verzamelde de stukken van het gebroken bord.
Potje gebroken, potje betalen.
Ik geloof dat mijn been gebroken is.
Denk je dat hij de vent is die het raam heeft gebroken?