1. koelkast
Pak maar wat je wilt uit de koelkast.
Kun je eieren bewaren buiten de koelkast?
Haal de sinaasappels uit de koelkast.
Neem een ei uit de koelkast.
Ik heb nog nooit een rode koelkast gezien.
Er ligt een fles in de koelkast.
Als je bananen in de koelkast stopt, wordt de schil helemaal bruin.
Er staat een fles in de koelkast.
Ik heb wat melk gedronken en de rest in de koelkast bewaard.
Zet de tomatensla in de koelkast.
Is er iets te drinken in de koelkast?
Ik heb alleen maar boter in de koelkast.
Hee, heeft dit de hele dag buiten op de eettafel gestaan? Dit moet in de koelkast om niet te bederven.
Er is melk in de koelkast.
荷兰人 单词“jääkaappi“(koelkast)出现在集合中:
Meubels in het Fins