1. huid
Haar huid is glad.
Men moet de huid niet verkopen voordat de beer geschoten is.
Is het waar dat mannen een vettere huid hebben dan vrouwen?
Een baby heeft een gevoelige huid.
2. bont
Hij werd bont en blauw geslagen.
Men noemt geen koe bont, of er is een vlekje aan.
3. schil
Als je bananen in de koelkast stopt, wordt de schil helemaal bruin.
Schil twee van de bananen.