1. droom
Ik heb een droom.
Goedenacht. Droom maar lekker.
Al wat op deze wereld bestaat, is niets meer dan een droom.
Hij kwam naar Tokyo met een grote droom.
Zijn droom werd bewaarheid.
Hij was gelukkig om zijn droom te hebben waargemaakt.
Ik had een rare droom terwijl ik een uiltje aan het knappen was.
Door de ruimte reizen is niet langer een droom.
De tijd zal komen dat uw droom waar wordt.
Hij leek juist ontwaakt te zijn uit een droom.
Ik heb een wonderlijke droom gehad gisteren.
Soms droom ik over thuis.
Slaapwel. Droom zoet.
In mijn droom kwam ik een wolf tegen.
Ik heb afgelopen nacht een grappige droom gehad.
荷兰人 单词“dream“(droom)出现在集合中:
hv1d unit 1 study box 3Engels 1 September 20152000 Most Used Dutch Words (1/2)engels leren