1. bergen
Ik was in de bergen.
Ik was naar de bergen gegaan, als ik geld had gehad.
Het werd gebruikt om de bergen geld bij elkaar te vegen.
De bergen zijn niet noodzakelijk groen.
Deze zomer gaan we naar de bergen en naar zee.
De twee bergen zijn even hoog.
Hij belooft gouden bergen.
Bij slecht weer is het gevaarlijk op de bergen te gaan klimmen.
Ze hebben de hoogste bergen beklommen en op de bodem van de zee gelopen.
Ze beloven ons gouden bergen, maar ik heb zo het vermoeden dat we op de vervulling van die beloften kunnen wachten tot sint-juttemis.
Bijna 80 procent van het land is bergen.
De bergen waren overal rondom de stad.
We maken een uitje naar de bergen.
Achter de bergen leefden zeven dwergen.
Vorige zomer reden ze naar een kuuroord in de bergen.