1. spoor
We moesten rennen om onze overstap te halen. Om twee voor half drie kwamen we aan op spoor één, en om één over half zou onze trein vertrekken van spoor achttien.
Neem om het even welke trein op spoor 5.
2. pad
Aan het eind van het pad stond een brievenbus. Op een dag lag er een spannende brief in en die was voor mij.
We gingen langs een smal pad.